Gisteren stond er in De Standaard een
interessant opiniestuk door Filip Reyntjens
over de perverse effecten van het financieringsmechanisme van universiteiten dat
gebaseerd is op onderlinge concurrentie op basis van kwantitatieve
output.
Ik heb over dat financieringssysteem
vorig jaar al iets geschreven,
maar ik kan het toch niet laten om er even nog wat dieper op in te gaan.
Het aantal wetenschappelijke publicaties per jaar stijgt exponentieel, met ongeveer
3 à 4 procent per jaar. Dat is al lang zo, en heeft waarschijnlijk te maken met de
exponentiële groei van de bevolking.
Ik heb eens wat gegevens opgezocht en
ik heb een grafiek gemaakt van het aantal publicaties per jaar volgens
Google Scholar en het aantal publicaties
van de grote uitgeverij
Springer.
In de eerste helft van de 19de eeuw verschenen er enkele duizenden publicaties per jaar,
in de tweede helft van de 19de eeuw enkele tienduizenden,
rond de helft van de 20st eeuw zaten we aan een honderdduizendtal,
en de laatste jaren zitten we aan meer dan een miljoen publicaties per jaar:
(pas op, de grafiek heeft een logaritmische y-as)
Als we even inzoomen op de naoorlogse periode dan valt het op dat het groeitempo hoger lijkt te worden:
5 à 6 procent groei per jaar, en de laatste decennia misschien zelfs nog iets meer
(de laatste paar jaar daalt het aantal publicaties volgens Google Scholar; dat is waarschijnlijk een
tijdelijk effect veroorzaakt door onvoltooide indexering van de meest recente publicaties).
Aan het huidig tempo verdubbelt het aantal publicaties op ongeveer 10 à 15 jaar
(de mensheid heeft dus tussen het begin van de geschiedenis en pakweg 1995 evenveel papers gepubliceerd als tussen 1995 en vandaag!).
Hier is een grafiek van het aantal naoorlogse publicaties per jaar:
(deze keer met een gewone lineaire y-as)
So what? Meer publicaties betekent meer onderzoek, en daar worden we toch allemaal beter van?
Hoewel dat inderdaad ongeveer de redenering is die de beleidsmakers lijken te maken, is de realiteit helaas een beetje minder
rooskleurig:
- Meer publicaties betekent niet noodzakelijk meer onderzoek. Een brok onderzoek die vroeger beschreven werd
in één publicatie wordt vandaag in honderden kleine incrementele stukjes gekapt die allemaal
apart worden gepubliceerd. Waarom? Vergelijk het met een
polsstokhoogspringer
die een prijs krijgt van z'n sponsor als hij het wereldrecord breekt,
en dus het wereldrecord herhaaldelijk verbetert, telkens met 1 centimeter.
- Aangezien er zoveel publicaties zijn, is het steeds moeilijker om op de hoogte te blijven
van het onderzoek in je eigen discipline (laat staan in andere disciplines). Het wordt dus ook
moeilijker om bij het beoordelen van iemand anders zijn onderzoek (peer review)
na te gaan of het allemaal niet al eerder gedaan is. Er wordt dus waarschijnlijk veel dubbel werk gedaan
en dubbel gepubliceerd.
- In het algemeen wordt publiceren meer en meer een write-only aangelegenheid:
wie heeft er nog tijd om publicaties te lezen als je enkel betaald wordt om te schrijven?
- Wie gaat er zich nog wagen aan moeilijk onderzoek met weinig kans op succes,
zoals het oplossen van
een wiskundig probleem dat al 300 jaar onopgelost is?
Andrew Wiles werkte van 1986 tot 1994 aan een bewijs voor de laatste stelling van Fermat.
Zoiets moet een jonge onderzoeker vandaag niet proberen.
Uiteindelijk zijn het vooral de uitgeverijen die er belang bij hebben dat er zoveel gepubliceerd wordt.
Academic publishing
is een zeer lucratieve bezigheid, aangezien de auteurs en de redactie gratis werken
(toch vanuit het standpunt van de uitgeverij) en gedwongen worden om zo veel mogelijk publicatiemateriaal te produceren.
Tegenwoordig doen de auteurs het
layout-werk vaak zelf.
Bijna alle aspecten van de productie gebeuren dus gratis.
Ook op gebied van verkoop en marketing moet de uitgeverij weinig doen: het voornaamste doelpubliek
zijn wetenschappelijke bibliotheken en wetenschappers zelf, en die vinden zelf wel de weg naar
de relevante tijdschriften en zijn zo goed als verplicht om ze te kopen.
De grote winnaars van het onderzoeksbeleid dat gericht is op publiceren zijn
dus de multinationals zoals
Springer
en
Elsevier.
Springer heeft een omzet van 892 miljoen euro en een winst van 275 miljoen euro,
Elsevier heeft een omzet van 1863 miljoen en maakt 622 miljoen euro winst.
Die winst wordt bijna volledig betaald met belastingsgeld dat eigenlijk voor onderzoek
bestemd was.
Om te verhinderen dat de kwantiteit omhoog gaat ten koste van de kwaliteit,
wordt vaak gebruik gemaakt van (kwantitatieve) methodes om de kwaliteit te meten.
In plaats van gewoonweg het aantal publicaties te tellen, wordt er ook rekening
gehouden met de “status” van het tijdschrift waarin gepubliceerd werd.
De
impactfactor
van een tijdschrift is zogezegd een manier om de kwaliteit van een tijdschrift te meten.
De impactfactor van een tijdschrift (voor jaar X) is het aantal citaties in andere tijdschriften (in jaar X)
van artikels in het tijdschrift (gepubliceerd in jaar X-1 en X-2)
gedeeld door het aantal artikels (gepubliceerd in jaar X-1 en X-2), m.a.w. het gemiddeld aantal
citaties per artikel.
De onderliggende redenering is dat hoe vaker onderzoek geciteerd wordt, hoe beter het is.
- Een artikel kan natuurlijk ook geciteerd worden omdat er een fout in staat of omdat
het onvolledig is.
- Enkel citaties op korte termijn worden geteld: de referentieperiode is slechts 2 jaar.
Dat is zeer kort omdat het bij veel tijdschriften al bijna zo lang duurt vooraleer een inzending
gepubliceerd wordt. Vaak wordt de significantie van vernieuwend onderzoek pas veel later erkend,
soms pas na 10 of 20 jaar.
- Een “grote” discipline met veel onderzoekers haalt
veel gemakkelijker een hoge impactfactor dan een “kleine” discipline.
- Impactfactoren kunnen gemakkelijk
gemanipuleerd worden.
Het is natuurlijk wel een werkje om al die citaties te gaan tellen om zo het
onderzoeksbeleid te gaan bepalen. Overheden hebben dat werkje uitbesteed
aan de multinational
Thomson Reuters,
die jaarlijks een
Science Citation Index (SCI)
publiceert. Thomson Reuters maakt meer winst (ongeveer 1,5 miljard dollar)
dan het totaal onderzoeksbudget in Vlaanderen,
en een belangrijk deel van die winst (176 miljoen dollar) komt uit hun
“wetenschappelijke” deeltak.
Die winst wordt ook weer bijna volledig betaald met belastingsgeld voor onderzoek.
Samengevat: overheden investeren in wetenschappelijk onderzoek en
willen zoveel mogelijk waar voor hun geld krijgen. Daarom dwingen ze onderzoeksinstellingen
(op straffe van minder geld) om hun onderzoekers te dwingen (op straffe van geen promotie of ontslag)
om zoveel mogelijk te publiceren. Het gevolg is dat multinationals zoals Springer, Elsevier en Thomson Reuters
zeer veel winst maken op kosten van de belastingbetaler.
Het gevolg is ook dat de kwaliteit van het onderzoek in het gedrang komt, aangezien
risicoloos incrementeel kortlopend onderzoek gestimuleerd wordt
terwijl wetenschappelijk waardevolle activiteiten afgestraft worden als ze
niet op korte termijn resulteren in publicaties en citaties.
Er is steeds minder waardering voor vernieuwend langlopend onderzoek,
een diepgaand
peer-review proces, onderwijs en maatschappelijke dienstverlening.
Het zijn drukke tijden. Te drukke tijden om hier veel te schrijven.
Op m'n werk ben ik onder andere bezig met het
organiseren van een zomerschool,
het meewerken met het vak
Complexiteit van Algoritmen,
en het schrijven van papers over
CHRiSM
en
APOPCALEAPS.
In m'n vrije tijd ga ik betogen en organiseer ik betogingen,
onder andere
voor werk,
tegen fascisme
(nu donderdag in Antwerpen),
voor vrouwenrechten (nu zaterdag in Brussel),
en
voor meer middelen voor hoger onderwijs (23 maart in Leuven).
Over die laatste betoging zal ik hier later nog wel iets schrijven.
Nog enkele willekeurige linkjes:
tegenwoordig kan je een
rolstoel besturen met je gedachten,
een Australische dokter adviseert
dagelijkse sex,
de Amerikaanse TSA security
vindt dat stripverhaal-schrijvers terroristen zijn,
blijkbaar laten
kangoeroes geen scheten,
en
Haiku Herman is ondertussen geautomatiseerd.